In dit artikel geven we een overzicht in drie delen van wat er bij boogschieten komt kijken.
Uiteraard hebben we het over bogen en pijlen en de verschillende soorten daarvan en de mogelijke accessoires, maar ook de manier van schieten is belangrijk. Dat proces bekijken we in het gedeelte over het schietpatroon.
De boog
Soorten
Vroeger werden bogen uit hout gemaakt. Deze waren nauwkeurig op korte afstand maar hadden een klein vermogen. Ze waren zeer kwetsbaar en weinig bestand tegen regelmatig en langdurig gebruik. Ze boden weinig weerstand tegen de wisselende weersomstandigheden en temperatuurschommelingen.
In de laatste 30 jaar is de boogbouwtechniek er sterk op vooruitgegaan. In het begin schoot men met de longbow, gemaakt uit taxushout. Na de 2de Wereldoorlog kwam de Zweedse stalen boog op de markt. Hij bestond uit 2 delen. Deze boog had het nadeel nogal stug te zijn bij het spannen en het uittrekken.
Geleidelijk is men andere materialen gaan gebruiken zoals hoorn, metalen, enz. De opkomst van glasvezel, polyester en epoxyharsen heeft een zeer grote omwenteling in de fabricage veroorzaakt.
De glasvezelbogen zijn goedkoop en hebben een groot vermogen. Tevens zijn ze bestand tegen alle weersomstandigheden. Ze hebben één nadeel: bij het loslaten van het koord ontstaat een grote vibratie die de vlucht van de pijl nadelig kan beïnvloeden.
Door langdurig onderzoek is men erin geslaagd de voordelen van de houten en de glasfiberboog te combineren door de uitvinding van de compositieboog. Hier werd vroegen een laminaat van hout, peesvezel en hoorn gebruikt. Nu bestaat hij uit een laminaat van edelhout en glasvezel gedrenkt in diverse harssoorten. Dit type
- Is accuraat.
- Heeft een hoog vermogen.
- Is bestand tegen langdurig gebruik en extreme weersomstandigheden.
De handgreep werd een kolfvormige greep en het centrum van de boog werd veranderd zodat de schutter niet meer tegen de boog aankeek maar door een daartoe uitgespaard gedeelte. Een tweede groot voordeel is dat de pijl meer in het centrum van de boog ligt. Door het gebruik van dit type boog zijn de scores opvallend gestegen.
Ook naar de vorm kan men verschillende soorten onderscheiden.
- Rechte boog: recht middenstuk en rechte werparmen.
- Reflex boog: middenstuk en/of werparmen gebogen van de pees weg.
- Deflex boog: middenstuk en/of werparmen gebogen naar de pees toe.
- Duoflex boog: combinatie van reflex en deflex boog.
De recente ontwikkeling bracht de demonteerbare boog (illustratie uiterst links) op de markt: de werparmen kunnen vervangen worden en de boog kan gemakkelijk vervoerd worden.
Een totaal ander type boog is de compoundboog (illustratie links).
Door gebruik te maken van katrollen levert de boog meer werpkracht. Het aantrekken van de boog gaat in het begin erg soepel, in het midden wordt het stug en op het einde gaat het weer erg soepel, zodat je kan richten zonder veel spanning te trotseren.
Beschrijving van de onderdelen van de boog
De werparmen
Aan het uiteinde bevindt zich de tip met een gleuf om de lus van het koord in te leggen. Net onder de tip is de recurve. (Vandaar de naam recurveboog). Dit is een teruggebogen gedeelte om nog meer werpkracht aan de boog te geven. De werpkracht is afhankelijk van de lengte van de werparmen, de breedte en de dikte.
De treklengte is afhankelijk van de armlengte en de houding van de schutter. De treklengte bepaalt hoeveel kracht van de boog wordt gebruikt. Die lengte wordt bepaald bij uitgetrokken boog en bepaalt de booglengte.
De treklengte wordt uitgedrukt in duim of inches (1 duim = 2,54 cm) en wordt gemeten bij uitgetrokken boog ter hoogte van het rustpunt. Het is de afstand van het keeppunt tot aan de voorkant van de boog.
Bij een treklengte van:
- 24" hoort een booglengte van 60 tot 64"
- 25-26" hoort een booglengte van 65 tot 66"
- 27-28" hoort een booglengte van 67 tot 68"
- 29" en + hoort een booglengte van 69 tot 70"
De gepaste booglengte wordt in hoofdzaak bepaald door de koord- of peeshoek.
Het is de hoek gevormd door het koord in het keeppunt wanneer de pees tot op de individuele treklengte is aangetrokken.
Ideaal is een hoek tussen 125° en 135°.
Ook het trekgewicht is een belangrijke eigenschap van de boog. Het wordt uitgedrukt in pond (pound) en aangeduid door een hekje (#) en wordt gemeten op een treklengte van 28" voor bogen tot 68" lang en 30" voor bogen van 70" lang. In het algemeen worden volgende trekgewichten voorzien (1 # (lbs.) = 453 gr):
- Jongeren: 15-25 #
- Vrouwen: 25-35 #
- Mannen: 30-45 #
Als vuistregel wordt aangenomen dat per verschil van 1" t.o.v. 28" +/- 2 # moet bijgeteld of afgetrokken worden. Iemand met een treklengte van 29" met een boog van 32 # heeft dus een werkelijke trekkracht van 34 #.
Het middenstuk
Dit is het statisch onderdeel van de boog. Ook dit middenstuk bestaat uit verschillende onderdelen.
Het venster
Al naar gelang de plaatsing van het venster spreekt men van een rechtse of een linkse boog. Een linkse boog wordt gebruikt door mensen met een dominerend linkeroog en een rechtse boog door mensen met een dominerend rechteroog. De test wordt in de uiteenzetting besproken.
Het venster heeft het voordeel dat:
- Het doel duidelijker wordt waargenomen.
- De pijlsteun centrisch kan opgesteld worden.
- Het gebruik van het vizier vereenvoudigd wordt.
De pijlsteun
De pijlsteun bestaat uit 2 onderdelen:
- Het rustpunt: waarop de pijlschacht rust. Dit is meestal verstelbaar en soms is de elasticiteit ervan regelbaar.
- Het drukpunt: geeft zijdelingse steun aan de pijlschacht.
Er bestaan 3 types:
- Het vaste drukpunt.
- Het verplaatsbare drukpunt
- Het verend drukpunt.
De handgreep
Dit is een kolfvormige uitsparing in het middenstuk, aangepast aan de anatomie van de hand.
Het vizier
Het vizier op de boog is gemaakt om beter te kunnen richten. De pijlpunt ligt boven de hand en het einde van de pijl zo'n 10 à 15 cm onder de kin. Omdat de pijl een parabool beschrijft moeten we hoger gaan richten om een bepaalde afstand te overbruggen.
Daarom plaatsen we een vizier op de boog. Als we op korte afstand schieten (ongeveer 25 m) dan zien we dat de afstand tussen de vizierkorrel en de pijl ongeveer gelijk is aan de afstand kin-oog. Willen we dus verder schieten, dan zal het vizier moeten naar beneden gebracht worden omdat we hoger moeten mikken. De boogarm komt dus hoger.
Als je b.v. te laag schiet, wat moet je dan doen met je vizier?
Nu kunt u zich ook voorstellen dat een krachtigere boog een kleinere parabool heeft en dat de snelheid groter is.
Een vizier bestaat uit:
- Een viziersteun.
- Een vizierlineaal.
- Een schuif met korrel of een ander mikmiddel. Die schuif moet zowel horizontaal als verticaal verplaatsbaar zijn op de liniaal.
- Een vizierkap.
Als we een vizier van een boog vergelijken met dat van een geweer, moeten we opmerken dat een boogvizier slechts 1 mikpunt heeft. Het tweede mikpunt is het ankerpunt onder de kin.
De pees
De pees wordt aan een grote trekkracht onderworpen. Bij het lossen van de pijl kan deze kracht oplopen tot 5 maal de kracht van de boog. Ze moet dus een grote trekweerstand hebben en een minimale rek vertonen. Meestal gebruikt men als grondstof Dacron, Kevlar, Fast Flight of Dyneema.
Het aantal draden wordt bepaald in functie van:
- De kwaliteit van de grondstof, b.v. Kevlar van 18 draden = Dacron van 10 of 12 draden
- De kracht van de boog: hoe zwaarder de trekkracht van de boog hoe meer draden, b.v. een Dacron pees van 10 draden is goed voor een boog van 30 tot 35 # en een pees van 14 draden dient voor een boog van 40 à 45 #.
Het aantal draden bepaalt het gewicht van de pees. Een zware pees:
- Is traag.
- Gaat ver doorslaan.
- Draagt weinig energie over.
Om de pees aan de inkepingen van de boog te bevestigen is ze van lussen voorzien. Die lussen zijn voorzien van wikkelingen met speciale draad om slijtage te voorkomen. De middelste wikkeling (trensing) dient om het midden van de pees te beschermen tegen slijtage door:
- Het kepen van de pijl.
- Het haken van de vingers.
- Het slaan tegen de armbeschermer.
Het keeppunt bevindt zich op ongeveer 4 mm boven de haakse lijn neergelaten van op het rustpunt van de pijlsteun. Op dit punt moet de pijl telkens worden geplaatst. Om dit te markeren wordt de pees erboven en/of eronder belegd met draad, metaal of plastic.
De peeslengte is het volgende belangrijke element.
Praktisch moet een pees +/- 3" (1" =2,54 cm) korter zijn dan de lengte van de boog waarvoor ze geschikt is.
De peeslengte bepaalt de spanhoogte. Dit is de afstand tussen de pees en het diepste punt van de greep. De spanhoogte bepaalt op welke plaats (tijdens de vlucht) de pijl de pees zal verlaten. De spanhoogte kan aangepast worden door de pees minder of meer te torsen (echter niet meer dan 10 torsies opdraaien).
De balans
Om de gevolgen van de asymmetrische plaatsing van de greep en de pijlsteun op te vangen hebben de constructeurs de bovenste werparm van de boog een andere weerstand gegeven dan de onderste. Dit verschil noemt men de balans. De bovenmaat moet tussen 1/16 en 3/16" groter zijn dan de ondermaat.
Stabilisatie
De laatste jaren is er een enorme opleving te zien in het gebruik van stabilisatoren. Echter is het zo dat het zinloos is dat een beginnende schutter van deze snufjes gebruik maakt. De aspirant-schutter moet eerst een eigen schietstijl ontwikkelen. Verder is het eveneens zinloos om stabilisatie te gebruiken wanneer je de boog onwrikbaar vasthoudt bij het lossen. Het eigenlijke doel van de stabilisatie is de vrijgekomen kracht van de werparmen na het schot, die zich voortzetten op het middenstuk te reduceren en zo betere pijlgroepering te bekomen. Het aantal en de hoeveelheid is afhankelijk van het type boog en van de schietstijl.
Lange stangen geven een gunstige stabiliteit maar bij wedstrijden buiten zijn ze zeer windgevoelig.
Ze worden gebruikt om 3 effecten te verminderen die tijdens het schieten optreden:
- Het in trilling raken van de boog tijdens het richten.
- De terugstoot en vibratie na het lossen.
- Het ontstaan van een torsiebeweging in een boog.
Volgens topschutters is het zo dat de boog recht naar voren moet springen omdat bij deze gewichtsverdeling de beste scores zijn behaald.
Het is ook nodig om zoveel mogelijk het roterende effect dat bij het lossen ontstaat te beperken. Ook dit is enkel te bekomen door de juiste stabilisatorplaatsing.
Het schietpatroon is het geheel van stappen die je moet volgen om één schot volledig af te werken. Het bestaat uit 10 opeenvolgende onderdelen. Elk van deze schakels heeft zijn eigen belang en is een onmisbaar deel van het geheel.
Het is zeer belangrijk om bij elk schot steeds hetzelfde te doen.
Daarom behandelen we deze procedure stap voor stap.
De stappen zijn:
|
Opmerking
Het schietpatroon is samengesteld voor een rechtse schutter.
De linkse schutter moet alles identiek doen, maar wel in spiegelbeeld.
De houding moet tijdens het volledig schietpatroon behouden blijven. De meest efficiënte houding is de haakse houding waarbij de doelschutter schrijlings over de schietlijn (en de wipschutter achter de schietlijn) gaat staan. De voeten staan het best op schouderbreedte uit elkaar. Je staat om te beginnen in rechte hoek op de schietlijn. Het lichaamsgewicht wordt verdeeld over de beide benen en het hoofd wordt naar het doel (of de wip) gekeerd zodat de kin ongeveer boven de linkse schouder komt. Een denkbeeldige lijn loodrecht op de schietlijn gaat langs je tenen recht naar het doel (of de wip).
De voetplaatsing
Door de eigen natuurlijke voetstand van de schutter kan het zijn dat deze stand t.o.v. het doel (of de wip) van schutter tot schutter kan verschillen. Deze stand vinden is voor iedere schutter van het grootste belang. Tijdens de schietbeurt is het aangeraden om de voeten niet te verplaatsen en bij iedere volgende beurt steeds dezelfde voetplaatsing in te nemen.
Methode om de juiste voetplaatsing te bepalen:
- Plaats de voeten loodrecht op de schietlijn.
- Trek aan in de richting van de schijf ( of de wip) en mik.
- Sluit de ogen.
- Wacht 3 seconden.
- Open de ogen.
- Controleer de vizierkorrel t.o.v. de schijf ( of de wip).
- Herhaal de test 3 tot 5 maal.
Indien de vizierkorrel zich rechts van het midden van het doel bevindt, moet de rechtervoet 5 cm naar voor en indien de vizierkorrel zich links van het doel bevindt moet de linkervoet 5 cm naar achter worden geplaatst.
- Neem de pijl bij de keep en leg hem op de pijlsteun met de indexveer naar buiten gekeerd.
- Druk de keepgroef op het koord tussen of onder het merkteken tot de keep erop vastklikt. Het beste is echter 2 merktekens.
- Houd de boog in de richting van het doel (of de wip).
Controleer regelmatig de staat van het keeppunt en de spanhoogte.
Booghand
- De booghand wordt tegen de kolf van de boog geplaatst ter hoogte van de "Y" gevormd door duim en wijsvinger.
- Duim en vingers vormen een losse ring rond de greep.
- Pols en vingers blijven ontspannen.
- De elleboog wordt van de boog weggedraaid.
Koordhand
Dit is de moeilijkste schakel om aan te leren. De meest gebruikte methode is de Middellandse methode, d.w.z. 1 vinger boven en 2 vingers onder het keeppunt.
Methode
- Het haken van de vingers dient in de eerste vingerplooi te gebeuren. De vingertoppen moeten naar de schutter gekeerd worden.
- Plaats de wijsvinger 3 mm boven het keeppunt, de midden- en ringvinger onder het keeppunt. Die 2 vingers mogen het keeppunt lichtjes raken. De vingers moeten haaks langs het koord liggen.
- Ontspan de pols en hou de rug van de hand recht.
- De hand en de voorarm moeten 1 horizontale lijn vormen.
- De druk verdelen over de 3 vingers op het koord.
Opmerking
Bij het plaatsen van de vingers moet men kijken en voelen.
Alle lichamelijke en geestelijke functies worden volledig op 1 doel gericht: het schieten van een goed schot. Elk schot moet worden aanzien als een wedstrijdschot. Door beroep te doen op wilskracht en vertrouwen laat de concentratie je toe om de lichamelijke capaciteit volledig onder controle te houden. Schakel alle negatieve factoren uit en behoud de positieve.
Methodes om de negatieve factoren uit te schakelen:
- Tegen spanning is enkel ontspanning effectief.
- Concentreer je op 1 schot en niet op verscheidene.
- Probeer je te isoleren van het publiek of andere schutters.
- Laat je nooit de cadans van een andere schutter opdringen.
Ademhalingstechniek
Het is niet nodig om -zoals zovelen beweren- in te ademen voor de aantrek.
Er zijn 4 verschillende stappen in de ademhaling:- Inademen tijdens het omhoogbrengen van de boog.
- Uitademen tijdens het spannen en ankeren.
- Een stop van 5 à 8 seconden tijdens het mikken en lossen.
- Bij het narichten meermaals dieper in- en uitademen om de zuurstofschuld aan te vullen.
Bij de vorige schakels ging de aandacht vooral naar de onderdelen van de boog en pijl.
Nu moeten we de concentratie overschakelen naar het doel (of de wip).
Methode
- Houd de vingers op het koord in de juiste positie.
- Verhoog de druk op het koord.
Deze schakel verloopt over verschillende fasen:
Methode
- Hef de boog in de richting van het doel/de wip. Hou de boogarm recht en de elleboog naar buiten.
- Controleer de plaats van de boog- en koordhand.
- Trek met een vlotte beweging de koord naar achteren door de werking van de rug- en schouderspieren. De elleboog blijft op schouderhoogte.
- Blijf doortrekken tot je de referentiepunten van de ankerpunten raakt.
Opmerking
- Vermijd het hoofd naar het koord toe te brengen en het koord uitsluitend met de armspieren te trekken.
- De boogarm en -hand dienen tijdens het aantrekken, ontspannen te blijven.
Ankeren is het brengen van de koordhand op een vast bepaald punt. Ook bij deze fase is het belangrijk dat het steeds op dezelfde manier gebeurt. De meest voor de hand liggende ankerpunten zijn delen van het gelaat. Je kan hiervoor best de neuspunt en de kin gebruiken. Het ankeren vervangt bij het mikken de vizierkeep en daar op de boog slechts 1 vizierpunt is toegestaan dienen deze referentiepunten als middel om steeds dezelfde miklijn te bekomen.
Methode
- Houd de tanden op elkaar.
- Plaats de wijsvinger van de koordhand onder de kin en zorg voor een stevig contact.
- De koord moet de neuspunt raken en eventueel de lippen.
- De volledige koordhand blijft ontspannen en de niet trekkende vingers blijven los.
- De duim van de koordhand wordt lichtjes naar binnen geplooid.
Opmerking
- Tijdens het ankeren moet de spanning in de schouderbladen behouden blijven.
- Het probleem bij het ankeren is dat tegelijkertijd een sterke spanning in de rug- en schouderspieren aanwezig is, terwijl de boogarm en -hand, de koordarm en -hand zoveel mogelijk moeten ontspannen blijven. Dit vergt een grote graad van coördinatie en concentratie.
Je moet vooraf aanvaarden dat het onmogelijk is om volledig "stil" te staan. De hartslag, de spierspanning en de zenuwwerking veroorzaken steeds een lichte beweging. Het mikken mag maximaal een 7-tal seconden in beslag nemen want na 8 seconden verschijnen reeds de eerste vermoeidheidsverschijnselen. Wanneer de grens van 10 seconden bereikt is, is het wenselijk om het schietpatroon volledig te herbeginnen. De meest gebruikte mikmethode is deze met behulp van een vizier. Daarom beperken we ons dan ook tot deze methode.
Methode
- Houd de vizierkorrel op het midden van het geel. (Of het blokje van de af te schieten vogel).
- Let hierbij op de ogen scherp te stellen op het geel (of de vogel) en niet op de korrel.
- Lijn het koord met het midden van de binnenkant van de boog.
- De meeste ervaren schutters beginnen het mikken iets boven de roos of de vogel.
- Het volstaat niet de korrel op de vogel of op het geel te plaatsen, je moet er hem ook houden.
- Houd rug- en schouderspieren gespannen.
Opmerking
- Mik niet overhaast.
- Controleer voortdurend de vizierkorrel op het geel of op het blokje.
- Houd 'koppig' vol !
Mikproblematiek
Het houden van de gespannen boog wordt steeds ongemakkelijker naarmate je langer mikt. Je wil zo snel mogelijk het schot lossen. Dit beïnvloedt natuurlijk het mikken negatief. Daarom moet de schutter zich oefenen om de pijl slechts te lossen als de vizierkorrel precies op het geel (of de gemikte vogel) staat. Veel schutters doen de eerste 7 fasen van het schietpatroon correct maar bij de achtste fase (het mikken), verliezen ze alle concentratie en de pijl wordt gelost vooraleer het mikken beëindigd is. Dit is het begin van de mikproblematiek. Het is echter zeer moeilijk om dergelijk probleem op te lossen.
In principe hebben we 3 variaties:
- Snapshot: De pijl wordt gelost nog voor de schutter zijn ankerpunt heeft bereikt.
- Freezing: Dit is het onvermogen of de geestelijke blokkade het vizierpunt op het geel (of het blokje) te brengen.
- Losblokkade: Je kan de pijl niet lossen, niettegenstaande de vizierkorrel op het geel (of het blokje) staat.
Een mogelijke oplossing is het gebruik van een treklengteverklikker of "klikker". Je mag hem niet gebruiken om andere fouten in het schietpatroon te verduisteren. Op die manier kan je de fouten nog vergroten.
Dit is de belangrijkste schakel in het hele schietpatroon. Dit is de bekroning van alle vorige fasen. Het is geen bewuste beweging maar een reactie op het loskomen van de koord.
Methode
- Ontspan geleidelijk de vingers van de koordhand, vermijd de vingers bewust te strekken.
- Door het behouden van de spanning in de schouderbladen gaan koordarm en -hand automatisch naar achter langs het gezicht.
- Tijdens het lossen blijft de booghand ontspannen.
- Tijdens het lossen moet men blijven doormikken.
Opmerking
Het lossen ontstaat door een dubbele werking.
- De verhoging van de spanning in de rug.
- Het progressief ontspannen van de vingers van de koordhand. Deze dubbele actie vergt een hoog coördinatie- en concentratievermogen. Het lossen moet een onbewuste reactie zijn op het plotseling verdwijnen van de weerstand van het koord.
Na het eigenlijke lossen moet men in de loshouding blijven staan tot de pijl het doel (of de wip) raakt. Dit noemt men de losbevestiging. Dit is nauw verbonden met goed lossen.